Executieve functies: de kapstok voor het oplossen van probleemgedrag

Mariët van de Molen: “Geen enkel kind wil een conflict met zijn leerkracht”

“Natuurlijk kijk je bij een gedragsprobleem anders naar iemand met een IQ van 70 dan naar iemand met een IQ van 130. Maar IQ op zich zegt helemaal niets over het probleemgedrag zelf. Executieve functies doen dat wel.” Aan het woord is Mariët van der Molen, docent en onderzoeker bij de vakgroep Klinische ontwikkelingspsychologie van de VU. “Executieve functies bieden een kapstok om gedrag te observeren, te analyseren en van daar uit samen met het kind op zoek te gaan naar een oplossing.”

Definitie van executieve functies
Executieve functies helpen ons gedrag te plannen en te sturen en doelgericht te werk te gaan. Ze zijn vooral nodig bij nieuwe en/of complexe opdrachten.

“Vooral bij nieuwe activiteiten doen we een beroep op onze executieve functies. Denk bijvoorbeeld aan de eerste autorijles. Je moet tegelijkertijd je aandacht houden bij het schakelen, de weg, op je spiegels letten en ook nog remmen en gas geven. Je drukt op de rem in plaats van het gaspedaal, vergeet je spiegels en het lukt ineens niet naar de vijfde versnelling te schakelen omdat je wordt afgeleid door iets wat er op de weg gebeurt. Na verloop van tijd gaan veel handelingen op de automatische piloot, met als gevolg dat je minder je executieve functies erbij nodig hebt. Deze kun je nu inzetten om bijvoorbeeld te anticiperen op wat andere weggebruikers doen.”

Over Mariët vam der Molen
Dr. M.J. (Mariët) van der Molen is docent/onderzoeker bij de vakgroep Klinische Ontwikkelingspsychologie van de Vrije Universiteit, Amsterdam. Ze is gepromoveerd op het werkgeheugen en de trainingsmogelijkheden daarvan bij jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Naast haar werk aan de VU is ze docent van de PAO cursus Executieve functies bij kinderen en jeugdigen, bestemd voor pedagogen, psychologen, psychiaters, maatschappelijk werkers en andere hoogopgeleide professionals die werken in de jeugdzorg, jeugd-GGZ, justitiële sector of het onderwijs.

Vertaalslag van onderzoek naar de praktijk
Er wordt al decennia lang onderzoek gedaan naar de werking en ontwikkeling van executieve functies, maar de vertaalslag naar de praktijk is vrij nieuw. “Die wordt nu al doende ontwikkeld. In het onderwijs gebeurt al behoorlijk veel. In de GGZ komt het op gang. Er is echter nog veel onduidelijkheid over hoe executieve functies precies werken, en hoe ze ontwikkelen. Kun je ze bijvoorbeeld trainen? In alle publicaties over executieve functies, en dat zijn er veel, komen drie basis executieve functies steeds weer terug. Deze drie basis executieve functies bieden in mijn optiek een goed framework om in de praktijk mee te werken.”

3 basis executieve functies

1.Werkgeheugen
Werkgeheugen is de mate waarin iemand tegelijkertijd informatie opslaat en verwerkt. Ingewikkelde informatie vraagt meer van het werkgeheugen dan simpele informatie. Voor bijvoorbeeld het uit het hoofd rekenen van de som 17×13-24 hebben we meer werkgeheugen nodig dan voor de som 2+19.

2. Inhibitie
Inhibitie is de mate waarin iemand in staat is afleidende prikkels te negeren. Bijvoorbeeld, terwijl je dit stukje tekst leest, vliegt er een helikopter voorbij. Leidt dit je af of niet? Daarnaast gaat het bij inhibitie om het onderdrukken van een drang of neiging. Bijvoorbeeld de neiging om een slagroomtaartje dat voor je neus staat, op te eten terwijl je eigenlijk geen suiker wil. In hoeverre ben je in staat die neiging te onderdrukken?

3. Flexibiliteit
Flexibiliteit is de mate waarin iemand gemakkelijk kan switchen in zijn aandacht. Bijvoorbeeld tussen opschrijven en luisteren of telefoneren en ondertussen iets doen op de pc. 

Wanneer een leerkracht de opdracht geeft te stoppen met de taalopdracht gevolgd door een mondelinge instructie voor een rekenopdracht, kan het gedrag van die ene leerling die niet met de rekenopdracht aan de slag gaat, de volgende oorzaken hebben:

– Hij is lekker bezig met taal en kan daarom moeilijk stoppen (flexibiliteit).
– Hij weet hoe hij de taak moet uitvoeren, maar wordt steeds afgeleid (inhibitie of een aandachtsprobleem).
– Hij heeft de taak niet begrepen en/of onthouden (werkgeheugen).

Ieder kind is uniek
“Executieve functies met betrekking tot schoolse vaardigheden kun je niet los zien van motivatie en de relatie tussen de leerling en de leerkracht. Een gemotiveerd kind bedenkt vaak zelf trucjes als het in de les de mondelinge instructie van de leerkracht niet kan volgen. Het leest bijvoorbeeld uit zichzelf thuis het boek door. Je kunt je daarom tijdens observatie, analyse en het zoeken naar een oplossing, niet op één executieve functie focussen. Dat is als het ware een hap uit de werkelijkheid. Er zijn ook geen vaste oplossingen. Het ene kind is nu eenmaal het andere niet.

Als het kind in het voorbeeld van het kader hierboven altijd moeite heeft met taken na mondelinge instructies, maar het gaat na schriftelijke instructies wel aan het werk, is het eerder een werkgeheugenprobleem dan bijvoorbeeld een inhibitieprobleem”

Handvat om met het kind een oplossing te zoeken
“De executieve functies kun je zien als puzzelstukjes om achter de oorzaak van een leer- of gedragsprobleem te komen. Soms is het de clou, soms is er meer aan de hand. Op welk punt gaat het steeds mis? Wijst dat op een van de drie basis executieve functies, dan heb je een handvat om daar met het kind over te praten. Door samen met het kind op zoek te gaan, houd je het transparant. Dat is heel belangrijk. Zo kun je erachter komen of er nog meer speelt. Bijvoorbeeld op het vlak van de relatie met de leerkracht.“

Eerst werken aan de relatie
Kinderen met inhibitieproblemen worden vaak als lastig ervaren. Ze schreeuwen door de klas en stoppen niet met irritant gedrag. Dan is er al snel een verstoorde relatie tussen de leerkracht en de leerling. De leraar irriteert zich aan de leerling, waarop de leerling zich onttrekt en afwendt van de leraar. In deze situatie zal eerst aan de relatie tussen de leraar en de leerling gewerkt moeten worden. De leerling moet zich eerst weer veilig en gewaardeerd kunnen voelen bij de leraar en in de klas. Probleemgedrag en de relatie met de leerkracht kun je niet los van elkaar zien.

Onmacht in plaats van onwil
“Ik ben ervan overtuigd dat geen enkel kind een conflict wil met zijn leerkracht. Probleemgedrag is eerder onmacht dan onwil. Wanneer een kind wordt overvraagd op zijn werkgeheugen, kan het bij de leerkracht de indruk wekken dat het ongemotiveerd is of dat het expres niet doet wat de leerkracht vraagt te doen. Als de leraar dan geïrriteerd reageert, krijgt het kind niet het gevoel dat hem tegemoet wordt gekomen in zijn behoeften. De leerling wordt boos of onzeker.”

Ontwikkelingsleeftijd niet vergeten
Een moeder geeft haar kind van vijf de instructie: ‘Mama gaat alvast naar beneden om een boterham te smeren. Ga jij jezelf maar aankleden en kom daarna naar beneden.’ Dit lijkt misschien een hele gewone instructie, maar de moeder vraagt nogal wat van haar kind. Het begint al met dat de kleuter constateert: M’n lievelingstrui zit in de was. Wat moet ik nu aantrekken?’ Ondertussen mag het kind zich niet laten afleiden door het speelgoed wat her en der op z’n kamer ligt en moet het ook nog eens de tijd in de gaten houden. Als je er op die manier naar kijkt, wordt de instructie een heel ander verhaal. Voor volwassenen is het een eitje omdat heel veel gedrag al geautomatiseerd is, bij kinderen nog niet. Vaak begrijpt een kind de instructie wel en weet het ook wat het moet doen, maar bij de uitvoering in de praktijk loopt het vaak heel anders. Daarom is het belangrijk om bij een instructie in de klas de ontwikkelingsleeftijd van een kind niet te vergeten.

De leerkracht die het verschil maakt
“Bij probleemgedrag in de klas maakt de leerkracht het verschil. Hij of zij kan de leerling een veilig gevoel geven en ervoor zorgen dat een leerling met een minder goed werkgeheugen geen stress krijgt omdat de leerkracht samen met de leerling daar een oplossing voor heeft bedacht. Bijvoorbeeld een schriftelijke instructie doorlezen terwijl de leerkracht de andere leerlingen instrueert. Dat vraag wel wat van de leerkracht. Ze zien je al aankomen, denk je nu misschien. Leerkrachten zijn al hartstikke overbelast. Het kost inderdaad in het begin best wat tijd om aan de hand van executieve functies goed grip te krijgen op wat de oorzaak is van probleemgedrag. Maar als een leerkracht de moeite neemt om ermee te oefenen, gaat het hem steeds makkelijker af. Het resultaat is veel minder irritatie en conflicten in de klas omdat hij zijn leerlingen beter kan helpen en ondersteunen.”

Mariet-van-der-Molen

Mariët van der Molen

Dr. M.J. (Mariët) van der Molen is in 2009 gepromoveerd op het werkgeheugen en de trainingsmogelijkheden daarvan bij jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Sindsdien houdt zij zich bezig met onder andere de executieve functies; welke rol spelen ze bij schoolse vaardigheden, gedrag en bijvoorbeeld angst. Nadat ze jaren als universitair docent gewerkt heeft, is Mariët in 2017 een onderzoeks- en adviesbureau gestart. Hier richt zij zich op kinderen en jongeren in de zorg en het onderwijs. Ze geeft postdoctorale cursussen via PAO Psychologie, lezingen en adviseert scholen bij het implementeren van kennis en aandacht voor executieve functies. Daarnaast begeleidt Mariët wetenschappelijk onderzoek in opdracht van zorgorganisaties en universiteiten.

logo